Name: Katarina Stingl, MD
University : University Tübingen (DE)
Title abstract: Lessons learned from the Sepofarsen Phase 3 trial: what should be done better?
Over:
Prof. DR. med. Katarina Stingl is hoogleraar oogheelkunde en hoofd van het Centrum voor Zeldzame Oogaandoeningen en de Klinische Eenheid voor Erfelijke Retina-degeneraties aan de Universiteit van Tübingen. Zij is gespecialiseerd in de klinische en genetische diagnostiek van zeldzame netvliesaandoeningen en verricht hiernaar uitgebreid klinisch onderzoek. Haar laboratorium richt zich op multimodale diagnostiek in de oogheelkunde, waaronder elektrofysiologie, netvliesbeeldvorming, functionele evaluaties van het netvlies en metabole beeldvorming. Katarina Stingl is betrokken bij meer dan 15 klinische studies naar erfelijke netvliesaandoeningen als hoofdonderzoeker (PI) of mede-hoofdonderzoeker (Co-PI). Ze heeft ruime ervaring met genetische therapieën voor het netvlies, visuele implantaten, farmacotherapie en elektrostimulatie.
Presentatie tijdens USH2025: Lessons learned from the Sepofarsen Phase 3 trial: what should be done better?
Sepofarsen is een RNA-antizense-oligonucleotide dat gericht is op de uiterst zeldzame c.2991+1655A>G-mutatie in CEP290, die Leber congenitale amaurose type 10 (LCA10) veroorzaakt — een aandoening die gepaard gaat met uitdagingen in klinische ontwikkeling. De Fase 3 ILLUMINATE-studie behaalde niet het primaire eindpunt van verbetering van BCVA ten opzichte van de uitgangswaarde na 12 maanden (M12). Het effect van de behandeling was moeilijk in te schatten door grote variabiliteit in de patiëntrespons. Desalniettemin werden op patiëntniveau klinisch betekenisvolle verbeteringen in visuele functie waargenomen.
In totaal werden 36 LCA10-patiënten gerandomiseerd in een 1:1:1-verhouding om intravitreale sepofarsen (160/80 µg of 80/40 µg) of een placebobehandeling te ontvangen. Effectiviteit werd geëvalueerd aan de hand van veranderingen in BCVA (ETDRS/BRVT), full-field stimulus test (FST), mobiliteit en contrastgevoeligheid bij M12. Post-hoc analyses werden uitgevoerd waarbij het behandelde oog werd vergeleken met het onbehandelde contralaterale oog bij patiënten met een symmetrische aandoening. Het onbehandelde oog fungeerde als controleoog.
In tegenstelling tot het parallelle onderzoeksdesign liet de gepaarde-oogvergelijking een verbetering in BCVA zien bij de sepofarsen-groep na 12 maanden (gemiddeld geschat verschil logMAR = -0,17; n=15), maar niet bij de placebogroep. Belangrijk hierbij is dat de variabiliteit in BCVA-resultaten met 39% werd verminderd, met bijna 60% van de patiënten meegenomen in de analyse, wat een betrouwbaardere schatting van het behandelingseffect opleverde.
Deze bevindingen suggereren dat een gepaarde-oogdesign effectief is in het beheersen van variabiliteit tussen patiënten en mogelijk geschikter is voor het evalueren van de effectiviteit van behandelingen voor uiterst zeldzame erfelijke netvliesaandoeningen. Alle inzichten worden toegepast op ons bredere onderzoek naar erfelijke netvliesaandoeningen.